Het gebed van Hizkia
Het gebed van Hizkia
(naar Jesaja 38:9-20; melodie Psalm 40)
Doodziek dacht ik: ‘Mijn leven bloeit niet meer.
Het dodenrijk wordt mijn domein;
in ’t levensland mag ik niet zijn
om daar een mens te zien of zelfs de HEER.
Aan alles komt een einde,
mijn levenskracht verkwijnde.
Mijn leven is voorbij.
Ik rol het op, een doek,
zoals een wever doet,
als hij de draad afsnijdt.’
U staat mij naar het leven dag en nacht.
Nog ’s morgens lig ik weerloos neer.
Als leeuw breekt U mijn botten, Heer.
U staat mij naar het leven dag en nacht.
Ik piepte als een zwaluw.
Een duif in doodse schaduw,
zo klaagde, kreunde ik.
Met halfgesloten oog
riep ik tot U omhoog:
‘Ach, Heer, sta voor mij in.’
Hoe zal ik nu nog spreken, HERE God?
Wat Hij beloofd heeft, maakt Hij waar.
Mijn levensweg kan verdergaan
ondanks de zwaarte van mijn bitter lot.
God zei mij: ‘Tijd van leven
zal Ik genadig geven.’
U schenkt mij nieuwe kracht.
Mijn ziel vat nieuwe moed.
‘k Ben voor het graf behoed,
mijn schuld is weggebracht.
Het dodenrijk zal U niet prijzen, Heer.
Geen lofzang is er in de dood.
Daar zingt men niet: ‘Gods trouw is groot!’
Begraven mensen jubelen niet meer.
Maar ik, die leef, zal loven
de grote God daarboven,
met ouders, kinderzang.
Mijn helper is de HEER.
Hoor hoe ik musiceer
in Gods huis levenslang.